Bjorn Lous
Het belangrijkste cijfer waar de Nederlandse regering in haar beleid op stuurt, is nog altijd het Bruto Binnenlands Product, het BBP. Voor de verkiezingen worden de partijprogramma’s doorgerekend om de effecten op het bbp te bepalen, en daarvan worden koopkrachtplaatjes voor verschillende bevolkingsgroepen afgeleid. Als we denken dat het goed gaat met onze economie en met ons land, dan is dat meestal vanwege positieve economische groei, oftewel een toename van het bbp. En als we ons afvragen hoe goed Nederland het doet ten opzichte van andere landen, hoe rijk we zijn, dan wordt opnieuw ons bbp vergeleken met dat van andere landen.
Wat is het bbp eigenlijk?
‘Binnenlands Product’ slaat op alles wat op het grondgebied van een land geproduceerd wordt. Het bbp meet de (toegevoegde) waarde daarvan, oftewel alles wat mensen en bedrijven verdiend hebben in een jaar. Het woord ‘Bruto’ slaat op het feit dat de effecten van belastingen en subsidies (denk aan accijnzen op benzine of alcohol, of verschillen in btw-tarieven waardoor sommige producten goedkoper zijn dan andere) niet verrekend worden. Ook de waardevermindering van het beschikbare kapitaal, dat de economische waarde van de inkomsten doet afnemen, wordt niet meegenomen in de berekening van het bbp. Zou je dat wel doen, dan krijg je het Netto Binnenlands Product.
Waarom gebruiken we het bbp om onze welvaart te meten?
Het bbp is samen met het bnp (Bruto Nationaal Product, datgene wat door mensen met een bepaalde nationaliteit geproduceerd wordt) ontwikkeld in 1934 door de Amerikaanse econoom Simon Kuznets. De vraag was, temidden van de oplopende spanningen in de wereld en de Grote Depressie, ‘hoeveel militair materieel de Verenigde Staten konden produceren zonder dat de productie van consumentengoederen en -diensten eronder zou lijden’ (Sent en Kroese, 2021). Omdat dit een mooi cijfer opleverde, waar beleid eenvoudig op kon sturen, koos vervolgens onder meer het Internationaal Monetair Fonds om het bnp te gebruiken om de economische welvaart te meten. De gedachte was dat zolang dit bnp zou toenemen, de politieke stabiliteit en de wereldvrede gewaarborgd zouden zijn. De Verenigde Naties ontwikkelden het gebruik hiervan verder. In 1991 schakelden de VS om technische redenen over naar het bbp in plaats van het bnp, en sindsdien is dit de norm voor de meeste landen in de wereld. En is het bbp ook in Nederland het politieke debat gaan beheersen.
Het bbp focust dus op materiële producten die gemaakt worden door bedrijven, met als oorspronkelijke doel om de oorlogsindustrie te monitoren in een tijd dat slagkracht en massa belangrijker waren dan technologie. De manier waarop het bbp door politici en ook veel economen gebruikt wordt suggereert dat wanneer we veel producten maken en consumeren, we welvarend en gelukkig zijn. Het maakt in de praktijk niet uit of dit wegwerpproducten zijn of kwaliteitsproducten, zolang het er maar veel zijn. Als je hier even over nadenkt, dan is dit nogal opmerkelijk. De meeste mensen voelen wel aan dat het hebben van veel spullen niet datgene is wat hen gelukkig maakt. En economische wetenschappers hebben inmiddels aangetoond dat ‘economische groei niet per definitie betekent dat ook de welvaart toeneemt’ (Philips et al., 2021).
Is het bbp de juiste maatstaf om welvaart te meten? Ten diepste gaat welvaart over de mate waarin individuen en samenlevingen in hun noden kunnen voorzien. Met andere woorden, die dingen die nodig zijn om een goed en gelukkig leven te leiden. Niet iedereen heeft eenzelfde idee bij wat een ‘goed leven’ is. Toch zijn er een aantal zaken die voor iedereen gelden. Zo heeft iedereen ten minste onderdak, kleding, voldoende eten van hoge kwaliteit en voldoende variatie, gezondheid (en zorg/medicijnen bij ziekte), liefde, vriendschap, en ontspanning nodig om een goed leven te kunnen leiden. Om dit te realiseren en te organiseren zijn er verschillende activiteiten nodig, zowel op individueel niveau als op het niveau van de samenleving. Denk aan werk, landbouw en winkels om voedsel te verkopen. Denk ook aan relaties, solidariteit en ‘gemeenschapszin’. Zonder dat laatste worden er geen wegen gebouwd, zouden er geen scholen opgericht worden en is passende zorg voor de kwetsbare mensen onmogelijk. Naast deze algemene noden, zijn er behoeften die per individu verschillen. De optelsom daarvan kun je meten met statistieken als geluk en onderling vertrouwen.
Sinds de jaren 1950 is het bbp in Nederland sterk gegroeid, maar mensen zijn nauwelijks gelukkiger geworden. Sterker nog, de kwaliteit van ons leefmilieu is achteruitgegaan, en ook het mentale welzijn (denk aan het aantal zelfmoorden) is zorgwekkend (Philips et al., 2021). Daarbij komt dat het voortdurende streven naar economische groei een ongekende druk legt op onze planeet, en op onze samenlevingen. Hieruit blijkt dat, hoewel het voorzien in eerdergenoemde noden en behoeften bijdraagt aan het bbp, een hoger bbp niet automatisch betekent dat we welvarender zijn.
Een probleem is dat het bbp alleen materiële zaken meet. Het weegt niet mee wat echt belangrijk is voor welvaart op de lange termijn: hoe tevreden we zijn met ons leven, hoe gezond we zijn, hoe veerkrachtig onze gemeenschappen zijn, etc.. Natuurlijk heb je een minimum aan consumptie nodig om in je eerste levensbehoeften te voorzien. Maar als dat eenmaal het geval is, blijken andere zaken belangrijker voor ons welzijn dan nog meer inkomen. De eenzijdige focus op het bbp stimuleert een soort economie die schadelijk is voor het voortbestaan van onze planeet. Op z’n zachtst gezegd: onwenselijk.
Wanneer een economie bijna alleen nog maar draait om het voorzien in behoeften (in plaats van een focus op de noden of eerste levensbehoeften), dan kom je in een rat race terecht die, net als behoeften, eindeloos is. Behoeften kunnen immers steeds opnieuw bevredigd worden, en de mens is als geen ander in staat om steeds weer nieuwe behoeften voor zichzelf te creëren. Dat heeft onder andere te maken met gewenning aan een bepaalde levensstandaard. Als je bijvoorbeeld gewend bent om elke dag chocola te eten, dan is er iets luxers nodig om je te verwennen.
Doordat behoeften per definitie eindeloos en onbevredigbaar zijn, heb je er voortdurend meer van nodig om je honger te stillen. En dit is precies waar het in onze economie om draait. Ten diepste bestaat er het geloof dat we er uiteindelijk in zullen slagen om al onze behoeften te bevredigen (of we leggen ons erbij neer dat ‘de mens nu eenmaal onbevredigbaar is’). Dit vooruitgangsoptimisme zorgt dat we voortdurend bezig zijn met het stillen van onze behoeftes, terwijl de wetenschap lang en breed heeft aangetoond dat een eenvoudig leven met betekenisvol werk en goede relaties met onze medemensen is wat ons gelukkig maakt.
Het geloof dat de mens onverzadigbaar is en dat het bevredigen van de steeds weer veranderende behoeften de enige manier is om gelukkig te worden zorgt dat we steeds opnieuw onze morele grenzen verschuiven. In plaats van zelfbeheersing en verstand verschuilen we ons achter ‘de markt’, die via een ‘onzichtbare hand’ uiteindelijk het beste voor de samenleving zou realiseren. Dit leidt tot perverse prikkels. Consumptie is immers de brandstof van de economie, want hoe meer consumptie, hoe meer productie, werkgelegenheid en handel. Om de consumptie te stimuleren moeten we mensen steeds weer nieuwe onbevredigbare behoeften aanpraten. Niet voor niets is de reclame-industrie een van de grootste sectoren van onze economie.
Willen we echter de klimaatverandering afremmen en de aarde leefbaar houden, dan is het essentieel om deze race to the bottom te stoppen.
Bbp, welvaart en postgroei
Deze kritiek op het economisch systeem is niet nieuw. Sterker nog, zelfs de bedenker van het bbp waarschuwde hier al voor. Er zit altijd een kostenplaatje aan het streven naar groei van het bbp, en bovendien zegt de hoogte niets over de kwaliteit of de samenstelling ervan (Kuznets, 1934). Politici willen echter graag concrete beloftes kunnen doen, die achteraf getoetst kunnen worden. En ook economen zijn in hun streven naar wetenschappelijke erkenning en het verlangen om alles te willen uitrekenen vergeten dat de werkelijkheid veel complexer is, en minder exact, dan de modellen die ze gebruiken voor hun onderzoek. Dat wil niet zeggen dat we moeten stoppen met het meten van het bbp. Integendeel, wat van belang is, is dat we het gaan gebruiken zoals het bedoeld is, en gaan zien en erkennen wat de beperkingen zijn.
Naar aanleiding van de discussie over de groeiende ongelijkheid en het achterblijven van de toename in geluk bij de bbp-groei hebben economen een poging gedaan om de focus te verbreden, van het bbp naar (brede) welvaart. Het is belangrijk dat er aandacht is voor de bij-effecten van economische groei, en dat ook andere zaken die ertoe doen in de gaten gehouden worden. Zo pleit de econoom Joseph Stiglitz inmiddels voor beleidsevaluaties waarbij ook gekeken wordt naar duurzaamheid, inkomensverdeling en diversiteit. In Nederland zijn vanuit die gedachte de Brede Welvaartsindicator en de Monitor Brede Welvaart ontwikkeld. En Kate Raworth heeft een alternatief economisch model ontwikkeld waarin de economische productie meer gericht zou zijn op het voorzien in de behoeften van iedereen, binnen de grenzen van de planeet.
Het is goed dat andere factoren worden meegenomen als doelen naast het bbp. Maar dat is niet voldoende. Als we de ecologische en sociale impact van onze consumptie echt willen terugbrengen moeten we meer holistisch gaan kijken naar onze consumptie. Niet alleen moeten we nadenken over wat voor (en hoeveel) consumptie echt nodig en gewenst is, waarbij het belangrijk is om te kijken naar de volledige impact, inclusief uitstoot, materiaalconsumptie, en sociale aspecten. We moeten ook onder ogen zien dat zolang groei, van het bbp of van onze welvaart, een van de doelen blijft, we er niet in zullen slagen om de noodzakelijke transformatie van onze economie te realiseren. Het is nodig om op zoek te gaan naar een nieuwe balans, waarin we soms genoegen nemen met minder.
Sent, E. M. en Kroese, A. (2021) Het schuivende denken over groeibeleid komt niet uit de lucht vallen. ESB, 106(4800S), 24-27.
Philips, R., van Bavel, B., Rijpma, A. en van Zanden, J. L. (2021) Welvaartsgroei blijft sinds 1950 achter bij de economische groei. ESB, 106(4800S), 19-23.
Kuznets, S. (1934) National income, 1929-1932. 73rd US Congress, 2nd session. Senate Document, 124, 7. Te vinden op www.nber.org.